Woede bij kleinering


Jonge man wordt woedend als zijn vader op een bepaalde manier naar hem kijkt. Hij voelt zich gekleineerd en vernederd. Vader is zich van geen kwaad bewust. De relatie tussen beiden wordt steeds lastiger.

In regressie blijkt dat cliënt ergens in de middeleeuwen een klein schriel arm mannetje is. Hij is niet sterk genoeg om op het land te werken en trekt al stelende rond. Hij wordt op enig moment bij een diefstal betrapt en veroordeeld. Als voorbeeld wordt hij vastgeketend aan een schuur. De landheer rijdt hooghartig op hem neerkijkend langs hem op zijn paard. Hij voelt zich zó machteloos en woedend als hij van honger sterft. 

De jonge man, die in dit leven extreem eerlijk is, kan zich nu voorstellen dat zijn vader als hij naar hem kijkt het waarschijnlijk goed bedoelt en reageert een stuk minder heftig.